Toetreding tot personenvennootschappen en aansprakelijkheid voor bestaande schulden.

Groot & Evers staat voor kennis en kwaliteit, om die reden bieden wij u met regelmaat een juridisch artikel aan. Deze maand een artikel van onze jurist Linda Montauban over de aansprakelijkheid binnen vennootschappen.

De wet onderscheidt drie soorten personenvennootschapen (personenassociaties), te weten de maatschap, de vennootschap onder firma en de commanditaire vennootschap. Met name de eerste twee genoemde vennootschappen spelen een belangrijke rol in het handels- en rechtsverkeer. Essentieel voor het doen ontstaan van een dergelijke vennootschap is de (unieke) samenwerking tussen een groep(je) personen die gezamenlijk vanwege hun kennis, vaardigheden of achtergrond een bepaald beroep of bedrijf willen uitoefenen. Bijzonder is hoewel zowel de vennootschap als de maatschap een (van de vermogens van de vennoten / maten) afgescheiden vermogen hebben, de vennoten/maten ook privé aansprakelijk kunnen worden gesteld voor de schulden van die vennootschap of maatschap. Maar is een toetredende maat of vennoot ook aansprakelijk voor de reeds bestaande schulden van de maatschap of vennootschap?

Maatschap
Boek 7A van het Burgerlijk Wetboek dient in dit verband geraadpleegd te worden. De maten in een maatschap binden in beginsel slechts zichzelf; is de gehele maatschap gebonden, dan zijn de maten niet hoofdelijk, maar ieder voor een gelijk deel aansprakelijk, zie artt. 7A:1679 en 1681 BW (de Invorderingswet maakt hierop overigens een uitzondering door te bepalen dat voor belastingschulden van de maatschap de maten wél hoofdelijk aansprakelijk zijn). Is er sprake van een door de maatschap aanvaarde opdracht, dan is iedere maar jegens de opdrachtgever aansprakelijk voor het geheel (art. 7:407 lid 2 BW), welk aansprakelijkheid ook na het uittreden aanwezig blijft.

De vraag of een maat ook aansprakelijk voor de reeds bestaande schulden ten tijde van toetreding werd door de Hoge Raad beantwoord op 15 maart 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BY7840, NJ 2013/290). Het oordeel luidt dat dit niet het geval is. Aansprakelijkheid wordt (pas) aanvaard indien een deel van de (beweerde) schuld is ontstaan of de opdracht ex art. 7:407 lid 2 BW is aanvaard ná toetreding van de maat in de vennootschap. Een toetredende maat kan derhalve niet aansprakelijk worden gesteld voor schade c.q. schuld welk dateert van vóór zijn/haar toetreding.

Vennootschap onder firma (v.o.f.)
Voor een v.o.f. is andere regelgeving van toepassing, namelijk het Wetboek van Koophandel. In tegenstelling tot de maten in een maatschap, is een vennoot, ex artikel 18 WvK, wél hoofdelijk aansprakelijk voor de verbintenissen van de vennootschap onder firma. Zijn de toetredende vennoten echter ook (hoofdelijk) aansprakelijk voor reeds bestaande schulden van een v.o.f.?

Jurisprudentie: de rechtbank te Almelo (ECLI:NL:RBOVE:2014:1056) concludeert op 19 februari 2014 dat voornoemd uitspraak van de Hoge Raad inzake aansprakelijkheid van maten tevens geldt voor de vennoten van een vennootschap onder firma. Verwijzend naar art. 18 WvK ziet de rechtbank geen aanleiding om te veronderstellen dat de situatie met betrekking tot de persoonlijke aansprakelijkheid wezenlijk verschilt van die van een maatschap. Kortom, de nieuwe vennoot “erft” geen bestaande oude schulden.

Maar, op 13 maart 2015 oordeelt de Hoge Raad in het zogeheten Hoekzema of Carlande-arrest (ECLI:NL:HR:2015:588) evenwel anders. Het arrest heeft in principe betrekking op aansprakelijkheid van een commanditaire vennootschap. Echter, aangezien artikel 19 lid 2 WvK aangeeft dat art. 18 WvK ook van toepassing is op een commanditaire vennootschap, wordt tevens de toepassing van art. 18 WvK uitgebreid besproken.

In tegenstelling tot de rechtbank te Almelo leest de Hoge Raad in art. 18 WvK geen beperking tot verbintenissen van de vennootschap die zijn ontstaan nadat een vennoot is toegetreden. Art. 18 WvK bepaalt immers dat elk der vennoten hoofdelijk verbonden is “wegens de verbintenissen der vennootschap”. Voorts brengt de strekking van art. 18 WvK mee dat de hoofdelijke verbondenheid van de vennoten alle schulden betreft die ten tijde van hun toetreding tot de vennootschap bestaan, of nadien ontstaan. Deze bepalingen beogen immers de schuldeisers van een v.o.f. te beschermen in een situatie waarin het (van dat van de vennoten) afgescheiden vennootschapsvermogen ontoereikend is om aan alle verbintenissen van de vennootschap te voldoen, door hun een verhaalsmogelijkheid te geven op het vermogen van de (beherend) vennoten zelf. Het aanvaarden van hoofdelijke aansprakelijkheid van vennoten voor bij hun toetreden reeds bestaande verbintenissen van de vennootschap dient bovendien de rechtszekerheid. Een onderzoek naar het ontstaansmoment van verbintenissen van de vennootschap, met het oog op de vraag welke vennoot of vennoten daarvoor kan of kunnen worden aangesproken, kan dan immers achterwege blijven. Aan de belangen van degene die overweegt als vennoot toe te treden tot een bestaande v.o.f. wordt in voldoende mate tegemoet gekomen doordat hij kan bedingen dat hem inzage wordt gegeven in de schuldenpositie van de vennootschap, of dat hij in de gelegenheid wordt gesteld daarnaar zelf onderzoek te doen. Bovendien kan hij garanties bedingen van de overige vennoten en afspraken maken over de draagplicht ten aanzien van bestaande schulden.

De Hoge Raad memoreert daarnaast dat de wetgeving van de commanditaire vennootschap en met name de rol van de stille vennoot, het bovenstaande onderschrijft. Een stille vennoot kan immers zijn/haar aansprakelijkheid ex art. 20 lid 2 en 3 WvK beperken tot de inbreng in de vennootschap. Echter, indien een stille vennoot handelt in strijd met art. 20 lid 2 en 3 WvK, is een stille vennoot via art. 21 WvK alsnog hoofdelijk aansprakelijk voor alle schulden van de vennootschap, inclusief de schulden van vóór toetreding van de stille vennoot.

Conclusie: voor wat betreft de aansprakelijkheid van de toetreder maakt de Hoge Raad aldus een onderscheid tussen een vennoot en een maat. De wettelijke regeling van de maatschap is een andere dan die van de vennootschap onder firma. De maten van een maatschap zijn niet aansprakelijk voor schulden van vóór de toetreding. De (beherende en soms ook de stille) vennoten van een vennootschap onder firma of een commanditaire vennootschap zijn wél hoofdelijk aansprakelijk voor schulden daterend van vóór de eigen toetreding.