Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo 10 april 2013 LJN CA 0213

Onbevoegdheidsincident, prorogatie?

Partijen hebben in een samenlevingsovereenkomst afgesproken dat bij geschillen naar aanleiding van de overeenkomst, de kantonrechter in eerste en hoogste instantie bevoegd is. Naar het oordeel van de rechtbank gaat het hier om een vorm van prorogatie. De rechtbank is van oordeel dat een vorm van prorogatie als deze, buiten de grenzen van artikel 96 Rv. valt. Het bepaalde in de samenlevingsovereenkomst betreffende de bevoegdheid van de kantonrechter is in strijd met de wet en dus nietig. De rechtbank wijst de vordering in het incident af.
(..)
3.8. De vraag rijst in dat verband of artikel 96 Rv toelaat vooraf (in 1997, bew) reeds overeen te komen dat toekomstige geschillen aan de kantonrechter moeten worden voorgelegd met als gevolg dat de kantonrechter bij uitsluiting bevoegd wordt tot kennisneming van dergelijke zaken. Voor 1 januari 2002 was de kwestie geregeld in artikel 43 Wet op de rechterlijke organisatie (RO). Onder het voor die datum geldende recht werd aangenomen dat artikel 43 RO het slechts mogelijk maakte een eenmaal gerezen geschil met wederzijds goedvinden aan de kantonrechter voor te leggen. De vraag is of dat onder het huidige recht ook zo is. De tekst van artikel 96 Rv biedt geen uitsluitsel, evenmin als de parlementaire geschiedenis van de totstandkoming ervan. Enig aanknopingspunt dat de wetgever in de sinds 1 januari 2002 bestaande situatie aan artikel 96 Rv een ruimer toepassingsbereik heeft willen geven dan voorheen, is er naar het oordeel van de rechtbank niet.

3.9. De rechtbank is dan ook van oordeel dat een vorm van prorogatie als hier is opgenomen in de samenlevingsovereenkomst buiten de grenzen van artikel 96 Rv valt en derhalve in strijd is met de wettelijke regeling van de competentie van de verschillende gewone rechters. Het bepaalde in artikel 11, tweede lid, van de samenlevingsovereenkomst is daarom in strijd met de wet en dus nietig.