Artikel: De Faillissementsaanvraag

Groot & Evers staat voor kennis en kwaliteit, om die reden bieden wij u met regelmaat een juridisch artikel aan. Deze maand een artikel over de faillissementsaanvraag.

De schuldeiser die het faillissement van zijn schuldenaar wil bewerkstelligen dient daartoe een verzoekschrift tot faillietverklaring in te dienen. Dit verzoekschrift moet door een (proces)advocaat worden ingediend (art. 5 Fw) en moet een recent uittreksel uit de Basisregistratie Personen of uit het Handelsregister bevatten. Voor een faillissement is griffierecht verschuldigd. Anno 2017 bedraagt het griffierecht voor een aanvragende rechtspersoon € 618 en voor een aanvragende natuurlijk persoon € 287. Mocht de schuldenaar zijn eigen faillissement aanvragen, is hij geen griffierecht verschuldigd.

De griffier kan de schuldenaar oproepen voor de behandeling van het verzoek. Dit gebeurt per gewone post en per aangetekende post met bericht van ontvangst. Verschijnt de schuldenaar niet ter zitting wordt de aanvrager gelast de schuldenaar bij deurwaardersexploot op te roepen. In de praktijk wordt de laatste stap om onnodige vertraging te voorkomen en vanwege de bewijskracht van een deurwaardersexploot als eerste gezet. Het faillissementsverzoek wordt door de rechtbank behandeld in een niet-openbare zitting van de Raadkamer. Met het oog op de privacy van procespartijen, met name die van de schuldenaar, wordt het achter gesloten deuren behandeld. Een afwijzing van het verzoek geschiedt bij beschikking; een toewijzing bij vonnis in het openbaar. De uitspraak wordt gepubliceerd in het faillissementsregister van de rechtbank (art. 19 Fw), de (digitale) Staatscourant (art. 14 Fw) en het Centraal Insolventieregister dat via www.rechtspraak.nl is te raadplegen (art. 19a Fw). De bekendmaking in een plaatselijke krant is geen verplichting meer. Een toewijzend vonnis bevat tevens de benoeming van een rechter-commissaris en de aanstelling van een curator (art. 14 Fw). De rechter-commissaris houdt toezicht op de curator. De kosten voor het aanvragen van een faillissement hebben een hoge voorrang. Deze kosten zijn bevoorrecht op alle goederen (art. 3:288 onder a BW). Het betreft een algemeen voorrecht.

Een schuldenaar kan zijn eigen faillissement aanvragen (art. 4 Fw). In dit kader is een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 14 oktober 2014 (ECLI:NL:RBROT:2014:8538) interessant. Een eigen aangifte tot faillietverklaring van een vennootschap onder firma is op grond van haar niet-zelfstandigheid niet een handeling die elk der vennoten bevoegd is namens de vennootschap te doen. De medewerking van alle vennoten is dus vereist. Een dergelijk faillissement houdt in beginsel tevens in het faillissement van de afzonderlijke vennoten, aangezien deze hoofdelijk voor het geheel van de schulden van de vennootschap aansprakelijk zijn. Hierbij wordt verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 19 juli 1921, gepubliceerd in NJ 1921, p. 1032. De aangifte dient, in overeenstemming hiermee, door ieder der hoofdelijk aansprakelijke vennoten te zijn ondertekend, tenzij de aangever door de overige vennoten is gemachtigd tot de aangifte.

Indien (het bestuur van) de rechtspersoon zijn eigen faillissement aanvraagt, terwijl de boedel (nagenoeg) geen baten bevat en ook naar verwachting geen baten zal verkrijgen, levert dat misbruik van recht op (vgl. HR 28 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:48, NJ 2013/365).

Het aanvragen van het faillissement op eigen verzoek is niet toegestaan indien vooraf duidelijk is dat er sprake is van een negatieve boedel en de aanvraag slechts tot doel heeft dat de curator ~ vanwege een negatieve boedel op eigen kosten ~ op deze manier duidelijkheid kan verschaffen over de financiële positie van de schuldenaar. Dit levert dan misbruik van recht op (zie gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 24 december 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:10086).

De faillietverklaring geschiedt door de rechtbank van de woonplaats van de schuldenaar (art. 2 lid 1 Fw). Een kantoor of filiaal kan slechts gelden als subsidiaire woonplaats. Van de regels die bepalen welke rechter bevoegd is kan bij overeenkomst tussen schuldeiser en schuldenaar niet worden afgeweken. Ze strekken ertoe zoveel mogelijk te voorkomen dat een faillissement in verschillende arrondissementen kan worden uitgesproken. Een door de schuldenaar gekozen woonplaats doet in dit kader niet terzake. Heeft de schuldenaar zich begeven buiten het Rijk in Europa (Nederland) dan is de rechtbank van zijn laatste woonplaats bevoegd (art. 2 lid 2 Fw).

Kan een pandhouder, die zijn pandrecht mededeelt aan de panddebiteur, het faillissement aanvragen van de panddebiteur? De Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2016:2833) oordeelt op 9 december 2016 van wel. Art. 3:246 lid 1 BW houdt in dat, indien het pandrecht aan de schuldenaar is medegedeeld, de pandhouder bevoegd is in en buiten rechte nakoming van de vordering te eisen en betalingen in ontvangst te nemen. De pandhouder is in dat geval tevens bevoegd tot opzegging wanneer de vordering niet opeisbaar is, maar door opzegging opeisbaar kan worden gemaakt (art. 3:246 lid 2 BW). Deze inningsbevoegdheid omvat de bevoegdheid tot verhaal van de vordering op het vermogen van de schuldenaar. Ook de bevoegdheid tot het aanvragen van het faillissement van de schuldenaar strekt tot verhaal van de vordering op diens vermogen. Daarom moet de houder van een pandrecht op een vordering vanaf het moment dat dit pandrecht aan de schuldenaar is medegedeeld, worden aangemerkt als schuldeiser in de zin van art. 1 lid 1 Fw.

Overigens, andere schuldeisersbevoegdheden met betrekking tot de vordering, zoals het treffen van een afbetalingsregeling en het omzetten van de vordering tot nakoming in een tot schadevergoeding, alsmede de bevoegdheid tot ontbinding en beëindiging van de overeenkomst waaruit de vordering voortspruit, blijven ingevolge de wet bij de pandgever berusten (zie HR 21 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:415).

Voor meer informatie aangaande dit artikel kunt u contact opnemen met een van onze medewerkers. Zie hiervoor onze rechtstreekse contactgegevens.